Naar boven ↑

Rechtspraak

Verweerder heeft onweersproken gesteld dat klager en de heer HS broers zijn en klager en zijn broer beiden als eigenaar betrokken zijn bij het landgoed E. Daar komt bij dat in de kort geding procedure tussen klagers broer en de gemeente B. de overdracht van een stuk grond van landgoed E. tussen klager en de gemeente B. een rol heeft gespeeld. Onder deze omstandigheden acht de voorzitter het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder als advocaat van de wederpartij van klagers broer tijdens de betreffende behandeling ter zitting spreekt over de “gebroeders S”, al dan niet in combinatie met de op basis van de stukken in het onderhavige klachtdossier vast te stellen uitlatingen van verweerder betreffende klagers handelwijze.

 

Op basis van de schriftelijke stukken in het onderhavige klachtdossier of anderszins kan niet worden vastgesteld dat uit de gegrondverklaring van de door klager bedoelde klachten tegen de gemeente blijkt dat de stellingen van verweerder, als onder 1.5 vermeld, onjuist zijn, of dat er op basis van de gegrondverklaring van de desbetreffende klachten reden is aan te nemen dat verweerder een nader onderzoek naar de juistheid van de mededelingen van de gemeente had dienen in te stellen. Ook is voor de beoordeling van de klacht van belang dat de broer van klager zich tijdens de zitting tegen de stellingen heeft kunnen verweren. Verweerder kan met betrekking tot deze klachtonderdelen geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

 

Klacht kennelijk ongegrond.