Naar boven ↑

Rechtspraak

Uit de stukken blijkt dat verweerster de haar verstrekte opdracht op vrijdag 7 oktober 2011 heeft neergelegd, terwijl op maandag 10 oktober 2011 de behandeling van het wrakingsverzoek bij de Raad van Discipline plaatsvond. Verweerster heeft gesteld dat de aanleiding voor de vertrouwensbreuk gelegen is in het feit dat klaagster, zonder overleg met en zonder inzage vooraf door verweerster, een “eigen, lijvig, processtuk ter voorbereiding op de mondelinge behandeling van de wrakingsprocedure” had ingediend. Begrijpelijk is dat verweerster dit als een blijk van wantrouwen heeft gekwalificeerd. Het moet klaagster, zeker nu zij zelf advocaat is, duidelijk zijn geweest dat een dergelijke handelwijze ongepast en ongebruikelijk is. Indiening van enig processtuk in een procedure is slechts acceptabel na overleg en na inzage door de behandelend advocaat. Klaagster had beter moeten weten en zich kunnen realiseren dat verweerster consequenties aan de handelwijze van klaagster zou verbinden. In elk geval kan gebillijkt worden dat verweerster hieruit de conclusie heeft getrokken dat klaagster geen vertrouwen meer in haar had en dat klaagster haar niet meer in staat achtte haar belangen afdoende te behartigen.

Met verweerster is de voorzitter voorts van oordeel dat klaagster als advocaat in staat moet zijn geweest haar belangen correct te behartigen, temeer daar klaagster met alle relevante gegevens bekend was en zojuist een lijvig processtuk had ingediend. Dat klaagster in haar verdediging is geschaad is dan ook niet aannemelijk .

 

Klachtonderdelen a en b kennelijk ongegrond.