Naar boven ↑

Rechtspraak

Klager verwijt verweerder dat hij ten onrechte niet heeft verzocht om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de verzochte kostenveroordeling in de schadestaatprocedure. Verweerder heeft gesteld dat hierom bewust niet is verzocht in verband met het hoger beroep. Verweerder heeft overigens wel gesteld dat het achteraf bezien, beter was geweest als dit wel was gebeurd, maar dat klager niet is benadeeld, nu de kostenveroordeling op basis van klagers polisvoorwaarden ten gunste van de rechtsbijstandsverzekeraar zou zijn gekomen. Daarmee had klager wel meer ruimte gekregen in het door ARAG aan klagers zaken gebonden budget, maar gezien de overschrijding van ruim € 23.000,00 had dit voor klager geen daadwerkelijke oplossing geboden. Dit klachtonderdeel is dan ook van onvoldoende gewicht.

Klager verwijt verweerder dat hij zijn uren niet inzichtelijk heeft gemaakt en aan klager heeft aangegeven dat nog budget resteerde, terwijl dat niet het geval was. Verweerder heeft echter gesteld dat klager telkens ook de declaraties heeft ontvangen, zodat hij hiervan op de hoogte was. Overigens heeft verweerder gesteld dat de onduidelijkheid omtrent de declaraties niet aan hem te wijten is. Deze zijn grotendeels ontstaan door de discussie tussen de rechtsbijstandsverzekeraar en klager zelf met betrekking tot de verrekening van de BTW. Verweerder werd hierin niet of niet altijd betrokken. Gezien het feit dat het overschrijden van het budget echter voornamelijk een gevolg lijkt te zijn van de discussie tussen de rechtsbijstandsverzekeraar en klager en het feit dat verweerder, als gevolg hiervan dacht dat op dat moment nog een budget van ongeveer € 7.000,-- resteerde, heeft hij gelet op deze omstandigheden niet klachtwaardig gehandeld door klager niet te wijzen op het bereiken van het maximum budget.

Klacht deels kennelijk ongegrond en deels van onvoldoende gewicht