Naar boven ↑

Rechtspraak

De verwijten betreffen hoofdzakelijk de kwaliteit van de dienstverlening en het niet tijdig aanvragen van toevoegingen.

In één van de door verweerder te behandelen zaken heeft deze, ondanks herhaalde verzoeken van de zijde van klaagster, voordien noch nadien, klaagster op de hoogte gesteld van de gang van zaken. Hij heeft voorts in een andere zaak pas na een rappel van de zijde van klaagster de verjaring gestuit. In beide zaken heeft verweerder niet de noodzakelijke voortvarendheid betracht, terwijl hij voorts in één van de zaken onvoldoende deugdelijk en ontijdig heeft geadviseerd met betrekking tot het al dan niet doorzetten van de hoger beroep procedure en zijn beslissing om de zaak niet aan te brengen, ondanks verzoeken daartoe van klaagster, niet nader gemotiveerd.

Verweerder had direct na het aannemen van de zaak een verzoek tot gefinancierde rechtsbijstand in moeten dienen bij de Raad voor Rechtsbijstand zodat er op korte termijn duidelijkheid zou zijn over de financiële consequenties van de belangenbehartiging door verweerder voor klaagster.

Het klachtonderdeel dat ziet op het vergoed krijgen van de schade wordt ongegrond verklaard aangezien het niet tot de taak van een tuchtrechter behoort om een mogelijk geleden schade van de zijde van klaagster vast te stellen.

De Raad oordeelt dat verweerder zijn zorgplicht jegens klaagster niet is nagekomen en verklaart drie van de vier klachtonderdelen gegrond. Aan verweerder wordt de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van zes weken opgelegd. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat verweerder onlangs voor eenzelfde soort klacht een berisping opgelegd is.