Naar boven ↑

Rechtspraak

Verweerder heeft primair een ontvankelijkheidsverweer gevoerd, gelet op het feit dat het gaat om een klacht die betrekking heeft op een zaak die in 2005 door hem is afgesloten. Verweerder stelt dat hij niet meer over het dossier beschikt.

De Raad overweegt dat bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient worden verklaard de twee belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Het betreft het belang van klager dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst en daartegenover het belang van de advocaat bij de toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan uit mag gaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds.

De tuchtrechter zal rekening moeten houden met de relevante feiten en omstandigheden van het betreffende geval, zoals de aard en de ernst van de feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren.

De Raad acht het van belang dat klager de Nederlandse taal niet machtig was, zodat overleg met een advocaat minder eenvoudig voor hem was en meer tijd kostte. Klager heeft gesteld dat hij zich eerst geconcentreerd heeft op de afwikkeling van de strafzaak met zijn huidige advocaat en dat daarmee veel tijd gemoeid is geweest, mede gelet op de plaats van detentie. Kort nadat de strafzaak in 2009 tot een einde is gekomen, heeft klager een klacht ingediend.

Gelet op het door klager gestelde en het feit dat niet gebleken is dat verweerder onoverkomelijke moeilijkheden heeft ondervonden bij het voeren van verweer, verklaart de Raad klager ontvankelijk in zijn klacht.

De klacht heeft betrekking op de wijze waarop verweerder klager heeft bijgestaan in een strafrechtelijke procedure. Klager verwijt verweerder dat hij gehandeld heeft in strijd met de op hem rustende zorgplicht.

De Raad overweegt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste gediend zijn. Daarbij komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze, die hem passend voorkomt. Een tuchtrechtmaatregel kan pas worden overwogen en opgelegd, indien en voor zover de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

Voorts overweegt de Raad dat het tot de verplichtingen van de advocaat hoort om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke feiten, informatie en afspraken. Waar nodig, ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.

Onderdeel van de klacht is dat verweerder klager niet geïnformeerd heeft over de uitspraak in zijn strafzaak en de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep.

Verweerder heeft gesteld dat klager vanaf het begin heeft meegedeeld dat hij geen hoger beroep wenste in te stellen in geval van een voordeling. Verweerder heeft een dergelijke belangrijke afspraak niet schriftelijk aan klager bevestigd, hetgeen wel op zijn weg lag.

Verweerder is niet aanwezig geweest bij de uitspraak in de strafzaak van de klager. Het staat verder vast dat hij klager niet op de hoogte heeft gesteld van het vonnis, hem geen afschrift van het vonnis heeft gestuurd en klager niet geïnformeerd heeft, althans niet tijdig, over de mogelijkheden om hoger beroep in te stellen.

Verweerder heeft door dit na te laten ernstig tekortgeschoten in de op hem rustende zorgplicht.

Niet is komen vast te staan het klachtonderdeel dat betrekking heeft op het slechts één keer bezoeken door verweerder van klager in de penitentiaire instelling. Hetzelfde geldt voor het onvoldoende besproken hebben van het dossier met klager.

De klachtonderdelen die zien op het bespreken met klager van diens proceshouding en de tactiek ter zitting, het maken van bepaalde opmerkingen tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak van klager en het houden van een onzinnig pleidooi, worden ongegrond verklaard. Het door klager gestelde is niet komen vast te staan.

Gelet op de gegrond bevonden klachtonderdelen legt de Raad verweerder de maatregel op van een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand. Het betreft een voorwaardelijke schorsing met een proeftijd van twee jaar.