Naar boven ↑

Rechtspraak

Verweerder heeft geadviseerd en geprocedeerd namens de holding  met betrekking tot een aantal IE-kwesties. Verweerder heeft ten behoeve van klaagster o.a. een licentieovereenkomst opgesteld en een pandakte. Klaagster was mede bestuurster van de holding. De aandelen van de holding zijn eigendom van R., de andere bestuurder en de zoon van de aanvankelijk IE gerechtigde van een aantal stoelen en fauteuils, R. sr. De holding was eigenaar van de IE-rechten. Verweerder trad voor de holding en klaagster op in inbreukkwesties.  Op enig moment is er een geschil tussen klaagster en R. sr. ontstaan. R. sr. belette klaagster de toegang tot het bedrijfspand dat zijn eigendom is.

Verweerder heeft namens klaagster een kort geding tegen R. sr  aanhangig gemaakt tot toegang tot het bedrijfspand en afgifte van een aantal roerende zaken, waaronder mallen ten behoeve van de productie. Er is geen dwangsom gevorderd. Ter zitting is door R. sr onweersproken gesteld dat de mallen zijn eigendom waren. Niet duidelijk is waarom verweerder enkel R. sr en niet ook de holding  in het kort geding heeft betrokken, nu de holding de eigenaar van de  IE-rechten was.

Omdat een aantal goederen niet is afgegeven, is R. sr in een tweede kort geding betrokken. In de aanloop naar het tweede kort geding heeft verweerder klaagster een algemene notitie gestuurd hoe een pandrecht op IE-rechten kan worden uitgewonnen. R. jr heeft op enig moment de dossiers opgeeist bij verweerder. Na tussenkomst van de deken zijn de dossiers afgegeven.

Door de holding niet in de kort gedingen te betrekken en de vorderingen te beperken, zonder nadere (schriftelijke) uitleg, heeft verweerder de belangen van klaagster onvoldoende behartigd. Verweerder had zich bewust moeten zijn van een (mogelijk) tegenstrijdig belang.