Naar boven ↑

Rechtspraak

Verweerster heeft naar aanleiding van het verzoek van klager zijn identiteit niet bekend te maken bij mr. M. dan wel diens cliënt, klager geïnformeerd over de door de Raad van Toezicht gevolgde werkwijze in bemiddelingsdossiers en heeft klager vervolgens de keus gegeven de brief van klager van 26 januari 2013 alsnog door te sturen naar mr. M. of aan klager de keus gegeven dat zijn cliënt alsnog zelf reageert op de brief van verweerster van 25 januari 2013. Hierop hebben klager noch zijn cliënt, gereageerd. Verweerster heeft door aldus te handelen niet het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

Evenmin kan worden vastgesteld dat verweerster haar geheimhoudingsplicht heeft geschaad, nu in casu deze plicht niet geldt. Mr. M. heeft immers in zijn hoedanigheid van advocaat een bemiddelingsverzoek ten aanzien van mr. E. (in zijn hoedanigheid van advocaat) ingediend bij de deken en klager treedt op als advocaat voor mr. E. Uit de faxbrief van 26 januari 2013 volgt dat klager niet bereid is voor zijn cliënt als advocaat naar buiten te treden. Nu klager kennelijk de opdracht van zijn cliënt heeft geaccepteerd, kan hij anderen niet verantwoordelijk stellen voor de gevolgen die hij daar kennelijk van vreest. Het handelen van verweerster valt onder de beleidsvrijheid die de deken en dientengevolge zijn medewerkers hebben ten aanzien van de vraag hoe een verzoek tot bemiddeling wordt behandeld.

 

Klager heeft verweerster ten slotte verweten dat zij heeft nagelaten haar excuses aan te bieden aan klager wegens het verzenden van een kopie van de faxbrief van 1 februari 2013 aan mr. M. Verweerster heeft gesteld dat zij abusievelijk voornoemde faxbrief in afschrift aan mr. M. heeft doen toekomen. Nadat verweerster dit heeft ontdekt, heeft zij direct passende maatregelen genomen, waarbij mr. M. aan de deken heeft toegezegd zijn cliënt niet op de hoogte te stellen van de betreffende faxbrief. Verweerster heeft onder deze omstandigheden geen aanleiding gezien haar excuus aan klager aan te bieden. Hoewel het wellicht verstandiger en correcter van verweerster zou zijn geweest om dat excuus wel aan te bieden, acht de voorzitter het onder bovenvermelde omstandigheden ontbreken ervan in tuchtrechtelijke zin toch van kennelijk onvoldoende gewicht.

 

 Klachtonderdelen a t/m c kennelijk ongegrond en klachtonderdeel d kennelijk van onvoldoende gewicht.