Naar boven ↑

Rechtspraak

Het betreft een dekenklacht. Verweerder heeft geen onderzoek gedaan naar de identiteit van de tussenpersoon, de directeur van de onderneming, die bij hem op bezoek geweest is en evenmin voldoende onderzoek gedaan naar de identiteit van de 57 personen, die verweerder als cliënten heeft aangemerkt. Verweerder heeft daarmee in strijd gehandeld met de op hem rustende verplichting om bij de aanvaarding van de opdracht zich te vergewissen van de identiteit van de cliënt en zich in voorkomend geval tevens te vergewissen van de identiteit van de tussenpersoon die de opdracht heeft verstrekt. Voorts oordeelt de raad dat verweerder de aan hem door of namens de ondernemer verstrekte machtigingen van de 57 personen, die hij als cliënten aanmerkte onvoldoende op juistheid heeft gecontroleerd. Juist nu verweerder geen rechtstreeks contact met de matrozen had, had hij uiterste zorgvuldigheid moeten betrachten bij het beoordelen van de juistheid van de aan hem verstrekte machtigingen. Verweerder heeft zich dientengevolge bediend van machtigingen waarvan niet kan worden vastgesteld dat deze zijn verstrekt door de cliënten.

Verweerder heeft voorts de op hem rustende geheimhoudingsverplichting geschonden door informatie, die direct verband hield met de zaak, mee te delen aan het Openbaar Ministerie. Van bijzondere feiten of omstandigheden die een schending van de geheimhoudingsverplichting rechtvaardigen is de raad niet gebleken. Bovendien zijn deze niet gesteld.

De raad acht een schorsing in de tenuitvoerlegging van de praktijk voor de duur van twee weken, zij het voorwaardelijk, aangewezen. Gelet op de gegrond bevonden klachtonderdelen heeft verweerder de kernwaarden van de advocatuur en daarmee het vertrouwen in de advocatuur geschaad.