Rechtspraak
Beslissing van 21 oktober 2013
in de zaak H 219 - 2012
naar aanleiding van het verzet tegen een voorzittersbeslissing betreffende een klacht van:
A
klager
tegen:
B
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 1 september 2012, door de raad ontvangen op 4 september 2012, heeft klager tijdig verzet aangetekend tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 23 augustus 2012, verzonden op 27 augustus 2012. De raad heeft voorts kennis genomen van:
- de brief van verweerder van 28 februari 2013;
- de brief van klager van 3 maart 2013;
- de brief van klager van 17 maart 2013;
- de brief van klager van 22 juni 2013;
- de brief van verweerder van 13 augustus 2013.
1.2 Klager heeft de raad bij brief van 22 juni 2013 bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn. Verweerder heeft de raad bij brief van 13 augustus 2013 bericht eveneens niet aanwezig te zullen zijn. Het verzet is derhalve niet ter openbare zitting behandeld.
2 FEITEN
De raad gaat uit van de feiten en van de omschrijving van de klacht zoals in de beslissing van de voorzitter omschreven, nu het verzet daartegen niet is gericht.
3 klacht
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
3.2 Verweerder in zijn brief van 21 november 2007 aan klager in strijd met de waarheid heeft geschreven dat er voor klager c.q. zijn dochter geen toevoeging is aangevraagd in verband met de subsidieregeling medisch haalbaarheidsonderzoek.
3.3 Klager heeft ter toelichting op zijn klacht het volgende naar voren gebracht: De medisch adviseur van klager schreef bij brief van 5 oktober 2011 aan het tuchtcollege dat hij zijn werkzaamheden had uitgevoerd met subsidie van de Raad voor Rechtsbijstand. Deze verklaring staat lijnrecht tegenover de brief van verweerder. Verweerder heeft klager dus in strijd met de waarheid geïnformeerd. Verweerder had dit kunnen en moeten weten.
4. BESLISSING VAN DE VOORZITTER
De voorzitter heeft overwogen dat voor zover is komen vast te staan dat de medisch adviseur destijds een vergoeding van € 200,00 heeft ontvangen dit nog niet betekent dat verweerder klager in zijn brief van 21 november 2007 bewust onjuist heeft geïnformeerd. Niet is komen vast te staan dat verweerder in november 2007 op de hoogte was van de subsidieaanvraag door de medisch adviseur. De voorzitter overweegt voorts dat het voor klager van geen enkel belang was of de medisch adviseur al dan niet een –geringe- subsidievergoeding ontving, dan wel zijn werkzaamheden geheel kosteloos verrichtte. Nu niet valt in te zien welk belang klager heeft bij de klacht, heeft de voorzitter de klacht als van onvoldoende gewicht afgewezen.
5. HET VERZET
De raad verstaat het verzet aldus dat klager zich niet kan verenigen met de beslissing van de voorzitter.
Klager heeft het verzet, samengevat, als volgt toegelicht:
De voorzitter stelt ten onrechte dat niet is komen vast te staan dat verweerder in november 2007 op de hoogte was van de subsidieaanvraag door de medisch adviseur. Gelet op het feit dat de ID-gegevens van de dochter van klager verzonden zijn naar verweerder en verweerder deze vervolgens naar de Raad voor Rechtsbijstand heeft opgestuurd voor een toevoeging, moest verweerder ook toestemming en informatie aan de Raad voor Rechtsbijstand verstrekken alvorens de medisch adviseur toestemming verkrijgt van de Raad voor Rechtsbijstand. Verweerder moet derhalve hebben geweten dat de medisch adviseur een subsidieaanvraag zou hebben ingediend.
6. BEOORDELING VAN HET VERZET
Het onderzoek van de raad in verzet heeft niet geleid tot een vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmede de raad zich verenigt. Mitsdien zal het verzet als ongegrond worden afgewezen.
BESLISSING
De raad van discipline:
wijst het verzet als ongegrond af.
Aldus gewezen door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, A. Groenewoud, A.A. Freriks, R.G.A.M. Theunissen, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 oktober 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 22 oktober 2013
per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement OB
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan tegen deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.