Rechtspraak
Klagers zijn erfgenamen van mevrouw V. Over het vermogen van mevrouw V was een bewind ingesteld, waarbij stichting C als bewindvoerder was aangesteld. Verweerder heeft de belangen behartigd van een derde, die een vordering op de nalatenschap van mevrouw V pretendeerde. Algemeen gevolmachtigde van mevrouw V was mevrouw H. De cliënt van verweerder had een boedelvolmacht van mevrouw H overgelegd, waarop een niet gelegaliseerde handtekening staat en waarbij een legitimatiebewijs van mevrouw H ontbreekt. Verweerder heeft, nadat hem bekend was gemaakt dat namens mevrouw H de boedelvolmacht werd ingetrokken, aan de stichting C, onder verwijzing naar de boedelvolmacht, verzocht een aanzienlijk bedrag over te maken op de derdenrekening van verweerders kantoor. Tegelijkertijd verzocht verweerder aan mevrouw H om te bevestigen dat de boedelvolmacht niet zou zijn ingetrokken. De klacht behelst dat verweerder aan zijn cliënt een onjuiste boedelvolmacht heeft verstrekt met de instructie daarvan gebruik te maken bij twee banken; dat verweerder onder gebruikmaking van een onjuiste boedelvolmacht heeft getracht de stichting C te bewegen om een aanzienlijk bedrag op zijn derdenrekening te laten storten; en dat verweerder zich in een belangenverstrengeling heeft begeven, daar het notariaat van zijn kantoor de (ingetrokken) boedelvolmacht had opgemaakt.
Eerste klachtonderdeel ongegrond. Tweede en derde klachtonderdeel gegrond. Verweerder heeft zijn brief aan de stichting C gebaseerd op niet-geverifieerde en onjuiste informatie en op een gebrekkige volmacht waarvan hij op dat moment de informatie had dat die was ingetrokken. Verweerder diende voorts rekening te houden met een mogelijk tegenstrijdig belang tussen zijn cliënt, die een beroep op de boedelvolmacht wenste te doen en mevrouw H, namens wie was meegedeeld dat de boedelvolmacht, opgemaakt door het notariaat van verweerders kantoor, werd ingetrokken. Schorsing voor de duur van één maand, met een bijzondere bepaling ten aanzien van het tijdstip van ingang daarvan.