Rechtspraak
In beginsel behoort de taakuitoefening van een advocaat als bewindvoerder niet tot het terrein dat door het advocatentuchtrecht wordt bestreken. De raad is van oordeel dat er in gegeven situatie sprake is van een zodanige verwevenheid van de functies van advocaat en bewindvoerder van verweerder, dat een tuchtrechtelijke toetsing op zijn plaats is.
Het feit dat verweerder als bewindvoerder de derdenrekening van zijn advocatenkantoor heeft gebruikt om daarop gelden van een onder zijn bewind gestelde te stallen en de betrokkenen daarvoor nog een vergoeding van €10, - per maand in rekening te brengen acht de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Uit een beschikking van de rechtbank valt op te maken dat verweerder in een aantal dossiers in een procedure als advocaat is opgetreden voor een onder zijn bewind gestelde, zulks ook zonder daartoe van de kantonrechter verkregen toestemming. De raad acht zulks een onaanvaardbare verstrengeling van belangen nu verweerder aldus de hoedanigheid van bewindvoerder als opdrachtgever combineert met de hoedanigheid van advocaat als opdrachtnemer.
Klacht gegrond. Maatregel: berisping.