Rechtspraak
Klacht betreft ondermeer het verwijt dat de advocaat van klagers klagers gebrekkig en onvoldoende deskundig heeft geïnformeerd over de betalingen die vlak voor een faillissement zijn gedaan, hetgeen ertoe heeft geleid dat klagers meenden er goed aan te doen deze betalingen te verrichten om een doorstart mogelijk te maken. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van schuldeisersbenadeling en heeft klagers veroordeeld een aanzienlijk bedrag aan de curator te vergoeden.
Met verweerder is de raad het eens dat er de jaren voorafgaande aan het faillissement in literatuur en lagere rechtspraak over selectieve betaling van crediteuren, dat wil zeggen betaling van crediteuren in een bepaalde volgorde, verschillende visies ontwikkeld waren; dat het gebruikelijk is dat curatoren de grenzen van nieuwe ontwikkelingen in lagere rechtspraak en literatuur opzoeken als dat in het belang van de crediteuren is en dat van een redelijk bekwame vakgenoot niet verwacht kan worden dat hij voor uit loopt op ontwikkelingen die nog geen vaste jurisprudentie zijn. Anderzijds dient – aldus de raad - bij een gemiddeld bekwame vakgenoot bekend te zijn dat de betalingen onmiddellijk voorafgaande aan een faillissement – zeker indien deze plaatsvinden na de indiening van het faillissementsrekest - grote aandacht van de curator hebben en aan een rechtmatigheidtoets en toetsing aan de pauliana jurisprudentie onderworpen zullen worden en dat er op het terrein van de bestuurdersaansprakelijkheid de nodige ontwikkelingen gaande waren, die de mogelijkheid van directe betaling voorafgaande aan een faillissement verder inperkten.
Klacht gegrond. Gezien de zeer ernstige gevolgen voor klagers is een berisping opgelegd.