Rechtspraak
Verweerder komt in hoger beroep. De raad heeft een klacht tegen hem gegrond verklaard en een schorsing opgelegd. Het beroep van verweerder betreft formele punten, waaronder de termijn waarbinnen de klacht is ingediend, de doorgang van de zitting en de stelling dat de raad van discipline niet onpartijdig is. Het beroep op de onredelijke klachttermijn slaagt. De overige grieven falen. Verweerder wist van de zitting van de raad, dus het risico van niet-verschijnen vanwege verblijf in het buitenland blijft voor zijn rekening. Ter zake van de onpartijdigheid van de raad, overweegt het hof:
- dat op de tuchtrechtspraak voor advocaten artikel 6 EVRM van toepassing is omdat de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen in het geding kan zijn;
- dat de gewenste deskundigheid bij de behandeling rechtvaardigt dat de colleges ten dele zijn samengesteld uit beroepsgenoten, en dat dit onvoldoende grond is voor de veronderstelling dat dit afbreuk zou doen aan de onpartijdigheid van de colleges,
- dat de wijze van benoeming (bij wet geregeld, voor een vaste termijn, voor de leden-advocaten voor ten hoogste vier jaar) en de regeling van incompatibiliteiten voldoende waarborgen biedt voor onafhankelijkheid van de leden,
- dat daarnaast de samenstelling van het hof, dat in meerderheid bestaat uit met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht, nog een extra waarborg biedt voor een onafhankelijke en onpartijdige behandeling in hoger beroep.
De grief dat geen sprake is van een onpartijdige behandeling van zijn zaak faalt.