Naar boven ↑

Rechtspraak

Wraking plaatsvervangend voorzitter raad van discipline.

De behandeling van het verzet heeft op 11 oktober 2010 plaatsgevonden. Bij brief van 14 oktober 2010 heeft klager zijn bezwaren tegen het optreden van de voorzitter geuit en bij brief van 21 oktober 2010 heeft klager het wrakingsverzoek gedaan. Het wrakingsverzoek is daarmee voldoende tijdig ingediend.

In beginsel dient te worden uitgegaan van het vermoeden dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig is, tenzij zich een omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees hiertoe objectief gerechtvaardigd is.

Niet is komen vast te staan dat de voorzitter klager het woord heeft ontnomen. Klager heeft naar voren gebracht (en dat blijkt ook uit het proces-verbaal van de zitting) dat hij eerst het woord heeft gevoerd, dat de voorzitter vervolgens begrip voor het standpunt van klager heeft getoond en dat tenslotte de gewraakte uitlating is gedaan.

De voorzitter heeft in zijn reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat hij met de gewraakte uitlating heeft beoogd om klager voor te lichten over het civiele procesrecht en het beslagrecht. Gelet op zijn voorlichtende taak heeft de voorzitter dat ook mogen doen. Op geen enkele wijze is gebleken dat er bij die voorlichting reeds sprake is geweest van een (vooringenomen) oordeel over de klachtwaardigheid van het handelen van mr. N.. Ook van een objectief gerechtvaardigde vrees in vorenbedoelde zin is geen sprake.

Het wrakingsverzoek wordt derhalve afgewezen.